Achtergrondinformatie bij het Trésor

Onderstaande tekst is overgenomen uit het boek Waterschrijvers van Joop van der Tuin (2020).

De zorg om droge voeten

Stormvloeden op zee en hoogwaterstanden op de rivieren zijn de meest voorkomende oorzaken van overstromingen. De oudste manier waarop de mens getracht heeft aan de hinder hiervan te ontkomen was door te verhuizen naar hoger gelegen gebieden. In een later stadium, waarin de mens zich steeds meer afhankelijk maakte van de opbrengsten van het vruchtbare lage land, ontwikkelde men methoden om zichzelf en de levende have boven het niveau van de hoogwaters gehuisvest te krijgen. In deze eeuwen durende strijd werd aanvankelijk de oplossing gevonden in de bouw van paalwoningen, vliedbergen, woonheuvels en terpen. Later, vooral sinds kerk en klooster een positieve invloed op 's mensen saamhorigheid bewerkstelligden, werden dijken aangelegd. Het begon met de bedijking van kleinere gebieden met smalle lage kaden. Allengs werden dijken aaneengeregen, verbreed en verhoogd en dikwijls samengevoegd tot een dijkenstelsel.
Over terpen is geschreven door onder meer de bodemscheikundige J.M. van Bemmelen (1830-1911), maar veel diepgaander door de archeologen A.E. van Giffen (1884-1973) en H. Halbertsma  (1920-1998).
Vele Nederlanders hebben over dijken geschreven; de eerste die er veel werk van gemaakt heeft was Andries Vierlingh  (1507-1579), voor wie we verwijzen de algemene paragraaf van dit hoofdstuk. In de achttiende eeuw werd zeer veel schade aan houten paal- en beschoeiingswerken toegebracht door de vraatzuchtige paalworm. In die tijd werd daarover geschreven door onder anderen M. den Berger, P. van der Deure, Z. l´Epie, S. Lakeman en P. Straat (allen ca. 1685-1760). In recente tijd is hiervan een grondige studie gemaakt door C. Baars  (1909-1994). Andere achttiende-eeuwse schrijvers over dijkwerken waren de hoogleraar P. Camper (1722-1789) en de pensionaris P. van Bleiswyk (1724-1790). In de twintigste eeuw werd meer aandacht gegeven aan de constructieve samenstelling van dijken en de toepassing van nieuwe materialen. R.R.L. de Muralt (1871-1936) kreeg bekendheid vanwege zijn uitvinding van betonelementen voor de verhoging en verdediging van zeedijken. De eerder genoemde T. Huitema  (1872-1974) schreef een standaardwerk over dijken. Zijn collega-waterbouwkundige W. Barentsen (1902-1987) schreef over de geschiedenis van de dijken en J.C. Boeschoten (1909-1987) over de aanleg en werking van stuifdijken op de Waddeneilanden. Met zijn ervaring, opgedaan bij de aanleg van de IJsselmeerdijken, kreeg M. Klasema (1912-1974) internationale bekendheid als deskundige op het gebied van de dijkbouw. J.R. Thierry (1919-1989) deed literatuuronderzoek naar de mogelijke oorzaken van dijkbreuk.
Een deel van de Nederlandse kust kan het zonder dijken, namelijk daar waar een voldoend brede en hoge duinrij het achterland tegen de zee beschermt. Het in evenwicht houden van zandige kusten vraagt echter veel zorg; door kustverdediging tracht men afslag tijdens stormvloeden te voorkomen. Over deze materie is geschreven door onder anderen L.R. Wentholt (1885-1946), A.C. Kolff (1886-1970) en J.H. van der Burgt (1897-1977).
Er is vrij veel geschreven over de dijken in Friesland. Als schrijvers noemen we A. Ypey (1749-1820), W. van Peyma (1795-1881), W. Jaarsma (1879-1957), de ingenieurs G.L. Walther (1897-1959) en K.A. Rienks (1898-1973) en de archivarissen H.T. Obreen (1905-1992) en M.P. van Buijtenen (1911-1997). De dijken van Noord-Holland werden beschreven door onder anderen P.J.de Quartel (1816-1894), M. Caland (1858-1925), J. Schol (1858-1953), A. Groothoff (1883-1971), L.J. Weijdt (1923-1999) en W.G.Boltje (1910-1991). J. Groenendaal (1857-1930) beschreef de zeeweringen en duinen van Delfland. Voor Zeeland moeten genoemd worden: M.B.G. Hogerwaard (1842-1925), J.J.L. Bourdrez (1862-1924), J.J. van Leeuwen (1877-1944), T.L.Koolen (1911-1997), J.F. Springer (1912-1994) en M.H. Wilderom  (1914-1990).

Rivierdijken verschillen - qua vorm en samenstelling - van zeedijken. Zeedijken hebben een flauw buitenbeloop om daarop de golven te laten breken en uitlopen. Rivierdijken daarentegen, hebben ter verhoging van de stabiliteit een flauw binnenbeloop omdat ze langere tijd hoogwater moeten kunnen keren. Over rivierdijken werd geschreven door onder anderen de burgemeester van Gorinchem M. van Barnevelt (1691-1775) en de ingenieurs L.A. Reuvens (1824-1897), G.G.G. Canter Cremers (1839-1904) en A.G. Wiersma (1901-1988).

De Deltawerken

Twintig dagen na de stormvloedramp van 1 februari 1953 installeerde de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat, J. Algera (1902-1966), een commissie die als taak kreeg vast te stellen welke waterstaatkundige voorzieningen getroffen moesten worden en te onderzoeken of daarbij ook zeearmen afgesloten zouden moeten worden. Deze commissie, bestaande uit ingenieurs van grote verdienste, werd vanaf het prille begin door haar voorzitter A.G. Maris (1896-1985) 'Deltacommissie' genoemd. Deze bestond verder uit (in alfabetische volgorde): V.J.P. de Blocq van Kuffeler  (1879-1963), W.J.H. Harmsen (1886-1954), P.Ph. Jansen  (1902-1982), G.P. Nijhoff (1887-1956), J.A. Ringers  (1885-1965), J.Th. Thijsse  (1893-1984), R. VerLoren van Themaat (1882-1982), J.W. de Vries  (1891-1978) en L.T. van der Wal (1887-1964). Als secretaris van de Deltacommissie werd aangewezen de zeer gedreven hoofdingenieur J. van Veen  (1893-1959) die, vooral door zijn vooruitziende blik, sinds zijn vroege dood wordt beschouwd als de 'vader' van het Deltaplan. Hij werd in zijn functie bijgestaan door de zeer jonge ingenieur K.F. Valken (1920-2005). De econoom en hoogleraar J. Tinbergen (1903-1994) werd later als lid toegevoegd voor advisering over sociaal-economische aspecten van het Deltaplan. De wiskundigen D. van Dantzig (1900-1959) en H.A. Lauwerier (1923-1997) waren de adviseurs op het gebied van stormvloedvoorspelling. Het eindrapport van de Deltacommissie werd uitgebracht op 10 december 1960.
Voor de directievoering over onderzoek en uitvoering van de Deltawerken werd op 1 mei 1956 de Deltadienst van Rijkswaterstaat ingesteld. Haar hoofdingenieurs-directeur waren achtereenvolgens: J.W. de Vries  (1891-1978), P.Ph. Jansen  (1902-1982), J. Volkers (1904-1973), H.A. Ferguson  (1911-1997) en H. Engel (1930-2008). Van de prominente medewerkers van de Deltadienst noemen we verder: het hoofd van de afdeling Noord M. de Bruijn (1896-1977), het hoofd van de afdeling voorlichting W. Metzelaar (1908-1994) en zijn rechterhand J.S. Lingsma (1915-2012), het hoofd van de afdeling Afsluitingswerken N. Biezeveld (1909-2005), de hoofdwiskundige J.J. Dronkers (1910-1973), de technisch hoofdambtenaar Jacob Haring (1913-1989) en de expert bij uitstek op het gebied van afsluitdammen P.A. van de Velde (1913-2001). Aan de hand van dagboekgegevens over de uitvoering van de Deltawerken schreef Leen Becu (1918-2019) het boeiende Dagboek van een waterbouwer 1944-1986.
Als eerste onderdeel van het Deltaplan kwam in 1958 de stormvloedkering in de Hollandse IJssel gereed, gevolgd door de Zandkreekdam (1960), de Veerse Gat-dam (1961), de Grevelingendam (1964), de Volkerakdam (1969), de Brouwersdam en de Haringvlietdam (1971), de Kreekraksluizen (1974), de Markiezaatskade (1983), de Oosterscheldekering (1986), de Oesterdam (1987), de Philipsdam en Krammersluizen (1988) en de Maeslantkering (1997). Bij de uitvoering van het grootste onderdeel van de Deltawerken, de afsluiting van de Oosterschelde, kwamen in de jaren zeventig felle protesten tegen volledige afsluiting van deze voor het natuurlijk milieu zo belangrijke zeearm. Van de voorstanders van een open Oosterschelde noemen we J. Loeff (1895-1981); een groot voorstander van volledige afsluiting was de politicus M.W. Schakel  (1917-1997). Na tal van alternatieven te hebben beoordeeld, besloot de regering, mede op basis van een door T. Goemans (1942-2002) uitgevoerde analyse, tot de bouw van een stormvloedkering. Na het in gebruik stellen hiervan op 4 oktober 1986, werd de Deltadienst opgeheven.
In diverse vaktijdschriften zijn artikelen verschenen over de Deltawerken en de verschillende onderdelen ervan. Als auteurs hiervan noemen we de ingenieurs H.A.M.C. Dibbits  (1902-1988), P.W. Kalkwijk (1911-1994), A.G. Bruggeman (1913-2005), P.J. van Maldegem (1917-1993), J.M. van Duin (1921-2009), E. Stamhuis (1921-1998), F.J. de Vos (1922-2014), J.E.Prins (1925-2010), P.H. van der Weele (1925-2000), M.J. Loschacoff (1927-2018), H. van der Tuin (1927-2012) en J.J. Vinjé (1928-2013). De journalist H.J. Stuvel  (1915-2005) geldt onbetwist als de meest productieve schrijver van publicaties over de Deltawerken.