Achtergrondinformatie bij het Trésor

Onderstaande tekst is overgenomen uit het boek Waterschrijvers van Joop van der Tuin (2020).

Natuur en water

Honderd jaar geleden sprak men nauwelijks over de natuur, omdat het iets vanzelfsprekends was; er wás volop natuur. Men beschouwde de natuur als ruimte die nog niet 'ontgonnen' was. Naarmate de natuur letterlijk meer terrein verloor, gingen er steeds meer stemmen op om anders met onze natuurlijke omgeving om te gaan. Mensen met talent voor het geschreven en gesproken woord, onderwijzers, tekenaars en schilders hebben veel bijgedragen aan de bewustmaking van de natuurwaarden.
Het voortouw werd genomen door een drietal uit het onderwijs dat door zijn talent en volharding grote naam verwierf: E. Heimans (1861-1914), H.W. Heinsius (1863-1939) en J.P. Thijsse (1865-1945). Gedrieën stelden ze in 1895 de Geïllustreerde Flora van Nederland samen. In datzelfde jaar schreven de eerst- en laatstgenoemde het plaatjesalbum In sloot en plas en richtten in 1896 het tijdschrift De Levende Natuur op. Thijsse, die bovendien bekendheid kreeg door de Verkade-albums, speelde in ons land de sleutelrol in zowel de natuurbeleving als in het natuurbehoud, hij werd alom geëerd en oogstte eeuwigdurende roem. Ook de geoloog J. van Baren (1875-1933) mag gerekend worden tot de eerste natuurbeschermers.
In het oosten van ons land kreeg de onderwijzer en oprichter van het museum Natura Docet te Denekamp, J.B. Bernink (1878-1954) grote bekendheid door zijn kennis van de natuur in Twente. Minder bekend maar van grote verdienste was de leraar en hydrobioloog H.R. Hoogenraad (1878-1956), die vele jaren onder meer plant- en dierkunde doceerde aan de Rijkskweekschool te Deventer. Zijn collega A. Schierbeek (1887-1974) heeft zeer veel geschreven over plant- en dierkunde, entomologie en microscopie. Een groot Zeeuws natuurkenner en fervent fotograaf van water- en zeevogels was de onderwijzer J. Vijverberg (1880-1965). Zeer verdienstelijke natuurbeschermers waren J. Drijver (1886-1963) en J. Heimans (1889-1978). Twee namen die in één adem genoemd kunnen worden zijn die van J.P. Strijbos (1891-1983) en R. Tolman (1891-1983). Beiden dezelfde leefjaren, beiden publicist op natuurhistorisch gebied met vogels als specialisme; vrienden zelfs, maar heel verschillend van karakter. Strijbos was in zijn journalistieke werk streng en technisch volmaakt - Tolman, hoewel stug van karakter, legde wat meer romantiek in zijn werk.
De landschapsarchitect en hoogleraar J.T.P. Bijhouwer (1898-1974) schreef in 1944 het boek Het Nederlandsche landschap en zijn oude ontginningen. Als liefhebberij, naast zijn beroep als elektrotechnisch ingenieur, schreef J.L. van Soest (1898-1983) veel over de Nederlandse flora. Bekendheid door hun vele publicaties over watervogels kregen de biologen G.A. Brouwer (1898-1981) en J. Verwey (1899-1981) en de landbouwkundig ingenieur G.W. Harmsen (1903-1981). Vervolgens noemen we drie - op veel te jonge leeftijd overleden - natuurkenners: de publicist F. Koster (1902-1947) en de biologen J.W. van Dieren (1902-1935) en J.J. ter Pelkwijk (1914-1942). De minister en oud-landbouwer S.L. Mansholt (1908-1995) schreef, naast de sociaaldemocratische en economische aspecten van de landbouw, over de gevolgen daarvan voor de natuur. Een zeer productief schrijver, deskundig op natuurhistorisch en natuurwetenschappelijk gebied, was de journalist Kees Hana (1910-1975). De bioloog en leraar P.J. van Nieuwenhoven (1913-1991) schreef veel over de flora en fauna van Limburg. De hydrobioloog P. Leentvaar (1918-2007) beschreef flora en fauna van meren in binnen- en buitenland. 

Tenslotte acht Nederlanders die zich buitengewoon verdienstelijk hebben gemaakt voor de natuurbescherming in het algemeen: J. Vlieger (1911-1993) in Friesland, Bert Garthoff (1913-1997) als radiopresentator, de hoogleraar M.F. Mörzer Bruyns (1913-2004), H.P. Gorter (1914-2001), Tom Lebret (1918-1982) in Zeeland en de biologen Victor Westhoff (1916-2001), Dick Hillenius (1927-1987) en de ornitholoog Huybert van Eck (1929-1998).

Het water- en polderlandschap

Hoe klein Nederland ook mag zijn, het polder- en waterlandschap verschilt van streek tot streek en elke streek heeft ook zijn eigen schrijvers. Een fervent liefhebber van het Friese waterland was de markante predikant R.J. de Stoppelaar (1873-1948), die bekendheid kreeg door zijn vele natuurschetsen in diverse tijdschriften. Ook de leraren J. Botke (1877-1939) en M. Wiegersma (1888-1984) hebben veel bijgedragen aan de kennis van het Friese landschap. Het aangrenzende Noordwest-Overijsselse waterlandschap werd beschreven door de leraar A.J. de Boer (1889-1971), de onderwijzer D. Meijer (1890-1975) en de predikant en publicist A.L. Broer (1900-1994). De predikant J.I. van Schaick (1891-1970) schreef en illustreerde diverse artikelen over natuurgebieden waaronder het Kampereiland. Het meest bekende boek over het Hollandse polderlandschap is De glorie van ons polderland, geschreven door de entomologen G. Barendrecht (1906-1996) en G. Kruseman (1904-1992). Drie leraren die geschreven hebben over het Zuid-Hollandse waterlandschap mogen hier nadrukkelijk genoemd worden: A. Scheygrond (1905-1996) vanuit Gouda, H.A. Schönhage (1914-1989) en C.J. Verhey (1917-1966), beiden vanuit Dordrecht. Ook de eerder genoemde veelzijdige G.D. van der Heide (1915-2006) heeft veel geschreven over leven en werk in het Nederlandse waterlandschap.De landschapsecoloog I.S. Zonneveld (1924-2017) geldt onbetwist als grootste kenner van de Brabantse Biesbosch.

Wat er in het water leeft

De zoöloog en leraar P.P.C. Hoek (1851-1914) schreef veel over schaaldieren en de zeevisserij. Hij was de eerste directeur van het Zoölogisch Station, het latere Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Zee, in Den Helder. De bioloog M.C. Dekhuyzen (1859-1924) leidde in 1905 per stoomschip de Zuiderzee-expeditie, een onderzoek naar de toestand van de planten- en dierenwereld in de toenmalige Zuiderzee. De opvolger van Hoek, H.C. Redeke (1873-1945), kreeg bekendheid door zijn in 1922 verschenen boek Flora en fauna der Zuiderzee, monografie van een brakwatergebied. De leraar A. Mellink (1874-1943) schreef enkele leerboeken en toelichtende teksten bij schoolplaten over plant- en dierkunde en het bekende Album de zee. Na de afsluiting van de Zuiderzee veranderde ook het onderwaterleven in dit gebied. De zoöloog L.F. de Beaufort (1879-1968) schreef in 1954 hierover: Veranderingen in de flora en fauna van de Zuiderzee (thans IJsselmeer) na de afsluiting in 1932. De bioloog W. Beijerinck (1891-1960) schreef over het voorkomen en de verspreiding van plankton en wieren, met name in Drentse heideplassen. De botanicus E.M. van Zinderen Bakker (1907-2002) schreef over het Naardermeer en de West-Nederlandse veenplassen in het algemeen. De bioloog, schilder en schrijver Jos Ruting (1909-1987) stelde een aantal determineerboekjes over vissen samen, maar werd later ook bekend als romanschrijver. De ondernemer J.P. Schreiner (1917-2006) schreef  ruim een halve eeuw artikelen en boeken over de hengelsport, vissoorten en visserijtechniek. Tenslotte de historicus J.A. de Jonge (1926-1975) die een uitvoerige studie maakte van de Zeeuwse mossel- en oestercultuur.

Waterkwaliteit en watervervuiling

De stadsarts van Gouda, W.F. Büchner (1780-1855), schreef enkele verhandelingen over de gezondheid en ziekten van bewoners in de Hollandse droogmakerijen. De scheikundig ingenieur H.N.J.H. Kessener (1882-1959) kreeg bekendheid door het uitvinden van de naar hem genoemde Kessener-borstel in het belucht-slibproces bij afvalwaterzuivering. De hydrobiologe en lerares N.L. Isebree Moens (1884-1965) was één der eersten in ons land die publiceerde over watervervuiling. De scheikundig ingenieur J.J. Hopmans (1898-1976) was zijn gehele werkzame leven in dienst van het RIZA, sinds 1958 in Voorburg. De directeur van gemeentewerken van Groningen, later van Den Haag, J.G.W.Bolomey (1901-1980), wees in zijn publicaties op de gevaren van afvalwaterlozing op zee.De apotheker S. van der Schaaf (1907-1993) promoveerde op een onderzoek naar de waterkwaliteit van het oppervlaktewater in Groningen en de scheikundige E.L. Molt (1908-1998) heeft zich ingezet voor het toezicht op de kwaliteit van het watermilieu. A. Pasveer (1909-2001) beschreef in Eenvoudige afvalwaterzuivering (1957) de door hem ontwikkelde Pasveer-sloot, later oxydatiesloot genoemd. De civiel ingenieur K.C. Zijlstra (1917-1993) stond aan de wieg van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en speelde een belangrijke rol in de bestuurlijke uitvoering ervan.