Achtergrondinformatie bij het Trésor

Onderstaande tekst is overgenomen uit het boek Waterschrijvers van Joop van der Tuin (2020).

Landschapsdeskundigen


De oudste geschiedenis van ons land betreft het ontstaan en de opbouw van de bodem, de ontwikkeling van het landschap en de rol van het water in de vorming van kusten, rivieren en meren. De wetenschapsgebieden die zich hiermee bezig houden zijn de geologie, de bodemkunde en de geomorfologie.
Nog voordat de geologie in ons land als wetenschap werd beoefend, waren er enkele geleerden die op dit gebied interessante publicaties hebben geschreven. De hoogleraar J. Lulofs (1711-1768) schreef reeds in 1755 Aanmerkingen over het rijzen der zee en het zinken der landen aan de Nederlandsche kusten, een onderwerp dat tegenwoordig zeer actueel is. De duizendpoot J. Scheltema (1767-1835) was de eerste die zich waagde aan een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van de voormalige Zuiderzee. J.J. Bruinsma (1805-1885), apotheker te Leeuwarden, schreef in 1863 Geologische beschouwing van het Rode Klif.

Algemeen erkend als de 'vader der Nederlandse geologie' is W.C.H. Staring (1808-1877), geoloog, landbouwkundige en hoogleraar. Hij heeft zeer veel geschreven op het gebied van de geologie, bodemkunde, waterstaat, ontginning en landbouw. Weliswaar geen geoloog, maar een geleerde met vele pijlen op zijn boog was Pieter Harting (1813-1885), die in 1877 publiceerde De geologische en physische gesteldheid van den Zuiderzeebodem, in verband met de voorgenomen droogmaking. Niet minder bekend was de bodemscheikundige J.M. van Bemmelen (1830-1911) die, naast rapporten over de gesteldheid van de Zuiderzeebodem, ook publiceerde over terpen en bodemdaling. De ingenieur J. van der Vegt (1832-1912) schreef over de vormverandering van het eiland Vlieland en de zeegaten van de Zuiderzee. De geoloog J. Lorié (1852-1924) schreef over de ontstaansgeschiedenis van verschillende op het water veroverde gebieden in ons land. De publicaties van de geoloog H. van Cappelle (1857-1932) zijn lange tijd belangrijke bronnen geweest voor de kennis van het Pleistoceen in Friesland. De ingenieur D.H.S. Blaupot ten Cate (1863-1944) schreef op gevorderde leeftijd Het ontstaan van de Nederlandsche duinkust. De geoloog C. Easton (1864-1929) schreef het intrigerende Het Dordtsche probleem, de vroegere loop der rivieren bij Dordrecht. De geoloog J. van Baren (1875-1933) waarschuwde voor de teloorgang van het landschap door grootschalige ontginning en ijverde voor het behoud van natuurhistorisch - en geologisch karakteristieke landschappen. De ingenieur en geoloog P. Tesch (1879-1961) schreef onder meer De vorming van de Nederlandsche duinkust. De geomorfologe en hoogleraar Jacoba B.L. Hol (1886-1964) schreef onder meer De geomorfologische landschappen van Nederland.

Andere geologen die over onze lage landen hebben geschreven zijn J.J. Pannekoek van Rheden (1876-1945), J.F. Steenhuis (1883-1958), W.G.N. van der Sleen (1886-1964), F.J. Faber (1899-1980), C.H. Edelman (1903-1964), R.D. Crommelin (1907-1993) en P.H. Kuenen (1902-1976). Van laatstgenoemde verscheen in 1948 het leerboek De kringloop van het water, dat in 1955 in het Engels werd uitgebracht onder de titel Realms of water.

De belangstelling voor de wordingsgeschiedenis van de Nederlandse kust is sterk toegenomen na de stormvloedramp van 1953. We noemen vijf onderzoekers die hiermee naam gemaakt hebben. De bioloog J. Westenberg (1905-1977) verrichtte uitvoerige studies naar de wordingsgeschiedenis van de Noord-Hollandse kust. Hij schreef onder meer Oude kaarten en de geschiedenis van de Kop van Noord-Holland. Van de ingenieur T. Edelman (1908-1983), destijds hoofd van de afdeling Kustonderzoek van RWS, verschenen diverse publicaties over de historisch-geografische - en geomorfologische aspecten van het Nederlandse kustgebied. De geomorfologe A.W. Vlam (1909-1999) schreef diverse artikelen over het ontstaan van de Nederlandse kust, de zeegaten en riviermonden. De opvolger van prof. Kuenen, L.M.J.U. van Straaten (1920-2004), maakte studie van Waddensedimenten en de opbouw van de Noordzeekust. H. Schoorl (1920-1987) verwierf een eredoctoraat met zijn diepgaande studies naar de ontstaansgeschiedenis van de Kop van Noord-Holland. Hij schreef onder meer Zeshonderd jaar water en land.
De ingenieur C. Kalisvaart (1901-1983) kan worden beschouwd als de pionier van het landbouwwetenschappelijk bodemonderzoek in de IJsselmeerpolders. De fysisch-geograaf G.C. Maarleveld (1916-1995) gaf leiding aan de totstandkoming van de Geomorfologische kaart van Nederland. De bodemkundigen S.F. Kuipers (1917-2000), L.A.H. de Smet (1919-2007) en I. Ovaa (1920-2004) hebben veel bijgedragen tot de kennis van de Zeeuwse bodem; de tweede eveneens van de provincie Groningen.De hoogleraar H. Postma (1921-2005) leverde een belangrijke bijdrage tot de kennis van de hydrografie en sedimentologie van de Waddenzee. De fysisch-geograaf A.J. Wiggers (1921-1990) promoveerde in 1955 op De wording van het Noordoostpoldergebied. In hetzelfde jaar promoveerde de bodemkundige J.C.F.M. Haans (1921-1992) op De bodemgesteldheid van de Haarlemmermeer en schreef, met zijn collega C. Hamming (1921-2012), over de bodemgesteldheid van het veengebied in het Land van Vollenhove. De geoloog A. Verbraeck (1921-2005) beschreef het ontstaan van onze grote rivieren. De bodemkundige L.J. Pons (1922-2008) promoveerde in 1957 op De geologie, de bodemvorming en de waterstaatkundige ontwikkeling van het Land van Maas en Waal en een gedeelte van het Rijk van Nijmegen. Samen schreven ze onder meer: De holocene wordingsgeschiedenis van Noord-Holland en het Zuiderzeegebied. Ook de volgende bodemkundigen leverden belangrijke bijdragen aan de kennis van de ontstaansgeschiedenis van ons land: J. Cnossen (1923-2006) schreef over het ontstaan van de Friese Middelzee, de veelzijdige J.N.B. Poelman (1924-1999) was tevens actief op archeologisch gebied. Zijn collega P. van der Sluijs (1925-2002) maakte een vergelijking tussen het Noord-Nederlandse- en Zeeuwse zeekleigebied en P.J. Ente (1926-2012) schreef met name over ontstaan en samenstelling van de bodem in het IJsselmeergebied. De Kwartair-geoloog W.H. Zagwijn (1928-2018) heeft veel bijgedragen aan de kennis en kartering van de ondiepe ondergrond. De geologe S. Jelgersma (1929-2012) toonde een verband aan tussen de diepteligging en de ouderdom van het zogenoemde basisveen en leidde daaruit de zeespiegelrijzing af tijdens het Holoceen. De ingenieur E. Allersma (1930-2000) deed onderzoek naar de mechanismen van slibtransport in kustwateren en estuaria. De bodemkundige A.E. Clingeborg (1931-1998) schreef over de resultaten van bodemonderzoek in de provincie Groningen. H. Makken (1932-2011) onderzocht en beschreef de bodemgesteldheid van diverse gebieden in ons land. De fysisch geografen E.A. van de Meene (1937-1996), G.P. Gonggrijp (1943-2002) en H.J.A. Berendsen (1947-2007) legden veel nadruk op de aardkundige waarden van het Nederlandse landschap.